Jaren geleden kwam mijn oudste dochter terug van vakantie met een rafelig stukje van een gele vlag. Ze had dat meegenomen vanuit Klein Tibet. Ik zag het meteen voor me: eindeloze lijnen kleurige vlaggetjes in de eeuwig waaiende wind ergens op het dak van de wereld. Ze vertelde mij dat boeddhisten spreuken schrijven op die vlaggetjes. Ze worden opgehangen en nooit meer weggehaald. De wind neemt ze mee. En als alles verdwenen is dan zijn de spreuken geworden tot onzichtbare woorden in de wind. Ik vond dat een mooie gedachte. Het herinnerde mij aan een speelfilm die ooit, bij wijze van uitzonderlijke progressiviteit, op school vertoond werd. Waar het precies over ging in die film weet ik niet meer. Wel dat boeken verboden waren en dat alle mensen het op zich genomen hadden één boek helemaal uit het hoofd te leren. Ze liepen mummelend en repeterend door elkaar in een soort kamp, want de boeken mochten nooit verloren gaan. De regisseur van die film had zich deze gedachte kunnen besparen.
De spreuken van de Tibetaanse boeddhisten, de boeken die op fascistische brandstapels terecht kwamen, de schrijver die gekneveld de pen ontnomen werd en wordt; hun woorden dwarrelen door de wind. Net zo lang tot ze neerdalen en weer massa vinden in de pen van een nieuwe schrijver en er verhalen van gemaakt worden die wij lezen en ons vervullen. Woorden dwarrelen nu eenmaal in de wind. Zo zal het altijd gaan.
Reactie schrijven